degoe
- (IPA in voorbereiding)
- de·goe
- via Spaans degú van Mapudungun dewü.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | degoe | degoes |
verkleinwoord | degoetje | degoetjes |
degoe
- (knaagdieren) Octodon degus knaagdier uit Chili. De degoe werd halverwege de 18e eeuw ontdekt in de Andes in Chili door de Spaanse jezuïet Juan Ignazio Molina. Men dacht eerst dat het om een soort eekhoornfamilie ging, later bleek dat het familie was van de ook uit Chili afkomstige cavia. In eerste instantie werden degoes geïmporteerd om in dierentuinen te houden, maar aan het begin van de 20e eeuw werden ze naar laboratoria gebracht om onderzoek te doen naar het gedrag van het dier. Omdat degoes erg gevoelig bleken voor diabetes, werden de diertjes ook gebruikt voor onderzoek naar deze ziekte en de bestrijding ervan. Vanaf 1985 worden degoes verkocht als huisdier. In Chili worden degoes gezien als een plaag, omdat ze in grote groepen leven en de gewassen van het land aantasten. Ze leven in de vrije natuur in groepen op de rotsen, waar ze graag klimmen en klauteren; hiervoor zijn ze uitstekend uitgerust
- Het woord 'degoe' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.