• de·cu·mul
enkelvoud meervoud
naamwoord decumul decumuls*
verkleinwoord - -

de decumulm

  1. (politiek) het niet meer gelijktijdig laten bekleden van verschillende politieke en bestuurlijke functies door dezelfde persoon
    • In het Brussels Parlement is een meerderheid te vinden voor een decumul. Daardoor zouden burgemeesters of schepenen van grote gemeenten hun ambt niet meer kunnen combineren met een zitje in het Brussels, Vlaams of Europees parlement, of in de Kamer of de Senaat. [2]
  2. afzonderlijke belastingheffing over het inkomen van elk partner bij huwelijk of samenwonen, in plaats van het bij elkaar optellen van de inkomens om ze als geheel te belasten
    • Vraag: Hoe moeten wij in het kader van de nieuwe "decumul" de inkomsten met betrekking tot onze woning op de aangifte invullen?
      Inderdaad, vanaf het inkomstenjaar 2004 (aanslagjaar 2005) wordt de inkomstenbelasting ook voor gehuwden volledig gedecumuleerd of afzonderlijk berekend.
       [3]
  • Op woordenlijst.org wordt als meervoudsvorm alleen "decumullen" vermeld, maar van deze vorm zijn geen voorbeelden aangetroffen.
8 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]