• da·ten
  • Afgeleid van het Engelse date (romantische afspraak).
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
daten
datete
gedatet
zwak -t volledig

daten

  1. meerdere dates, afspraakjes maken met iemand
    • Ik datete hem een tijdje. 
    • We hebben eerst een tijd gemaild en ge-sms't en daarna pas gedatet. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vervoeging van
datar

daten

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van datar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van datar