• dar·wi·nist
enkelvoud meervoud
naamwoord darwinist darwinisten
verkleinwoord

de darwinistm

  1. aanhanger van de opvatting dat evolutie bestaat uit herhaalde vermenigvuldiging waarbij de kopieën grotendeels overeenkomen met het origineel, maar een variatie aan kleine afwijkingen vertonen die verschil maken voor de kans op verdere vermenigvuldiging
     Kammerer geloofde dat organismen eigenschappen die zij in hun leven verwerven, kunnen doorgeven aan een volgende generatie. Ketterij voor darwinisten.[1]
     Dat katachtigen luieren is duidelijk zichtbaar, maar ook bijvoorbeeld de torenvalk besteedt gemiddeld slechts vier uur per dag aan biddend jagen. Voor darwinisten als Goldschmidt is dat slecht nieuws: dieren worden geacht al het mogelijke te doen om hun genen te verspreiden.[2]
     De Waal is een darwinist pur sang, die laat zien dat ook voor emoties alle gedragscomponenten al aanwezig zijn in het dierenrijk.[3]
80 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]
  1.   Weblink bron
    Rob van den Berg
    “Alle vooruitgang is in wezen darwinistisch” (22 april 2016) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Marco Kamphuis
    “Dieren verknoeien toch ook veel tijd met nietsdoen” (21 maart 2014) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Dick Swaab
    “Samen zullen we niet alleen zijn” (9 oktober 2009) op nrc.nl  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be