• dan·sant
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dansant dansanter dansantst
verbogen dansante dansantere dansantste
partitief dansants dansanters -

dansant

  1. over of van dans, geschikt voor of gericht op dansen
    • In de taples veel lieve jongeren die op mij zeer dansant overkomen, verder een vrouw van een jaar of zeventig en een oude Indische meneer in een combatbroek. [1]
    • Zijn overwegend theatrale lijn boog Rogie begin jaren negentig om naar een dansante aanpak, met muziek als voornaamste inspiratiebron en motor voor zijn dans. [2]
    • Het geheele balpersoneel stond op de scène, de musiek was zoo dansant mogelijk en het scherm ging op. [3]
71 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]


dansant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van danser