• dal·les
enkelvoud meervoud
naamwoord dalles -
verkleinwoord

de dallesv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) armoede

de dallesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dalle
     Zijn genie ligt in de domheid van zich nooit wat af te vragen, maar, maar aanstonds rond te lopen en overal te herhalen: wie wil er goede, haast niet gebezigde kasseistenen kopen? Laten wij telkens negen stenen in het vierkant leggen en daar beton omheen gieten, zegt hij, dat zal een soort dalles zijn die ge... waar ge... En hij begint dadelijk zijn koopwaar aan te prijzen alsof hij midden in een groep aannemers voor bestratingen, en ingenieurs van bruggen en wegen staat.[3]
8 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[4]


vervoeging van
dallar

dalles

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dallar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dallar