Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·winst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagwinst dagwinsten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dagwinstv

  1. (sport) overwinning tijdens een eendaagse wedstrijd
     De dagwinst ging naar Sofia Goggia, die woensdag de wereldbeker op de afdaling veroverde. De Italiaanse bleef Viktoria Rebensburg en Lindsey Vonn, de dagwinnares van woensdag, voor. Olympisch kampioene en snowboardster Ester Ledecka miste een poortje.[1]
  2. (economie) winst die men in een dag behaalt
     De Japanse beurs is met de grootste dagwinst in bijna 7 jaar gesloten. De Nikkei-index sloot 7,7 procent hoger. Beleggers rekenen op meer stimuleringsmaatregelen van centrale banken en autoriteiten om de economie te steunen en de financiële markten gaande te houden.[2]
     De CAC 40, de hoofdindex van de beurs van Parijs, steeg de dag na de uitslag met 4,1 procent, de sterkste stijging sinds augustus 2015. Zelfs in Londen, het hart van brexitland, werd gejubeld met 2,1 procent dagwinst. "Ik denk dat een groot deel van de overwinningszege van Macron al wel is ingeprijsd in de beurskoersen", zegt Robeco-beleggingsstrateeg Lukas Daalder.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Weirather verovert opnieuw wereldbeker Super G” (Donderdag 15 maart 2018, 11:44), NOS
  2.   Weblink bron “Enorme koerswinst voor Japanse beurs” (Woensdag 9 september 2015, 09:35), NOS
  3.   Weblink bron “Beleggers mikken op Monsieur le Président Macron” (Vrijdag 5 mei 2017, 14:51), NOS