• da·de·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord dadeloosheid dadeloosheden
verkleinwoord

de dadeloosheidv

  1. het dadeloos zijn
    • De dadeloosheid van de depressieve patiënt was vreselijk om aan te zien. 
  1. inertie, lethargie, willoosheid