1. een dansbeweging maken waarin men het hoofd laat zakken terwijl de arm en elleboog opzij omhoog worden geworpen
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
dabben
gedab


  • dab·ben
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dabben
dabde
gedabd
zwak -d volledig

dabben

  1. inergatief een dansbeweging maken waarin men het hoofd laat zakken terwijl de arm en elleboog opzij omhoog worden geworpen
    • In 2016 was de koning even aan het dabben. 
  2. inergatief (van paarden) met de voorpoten stampen
  3. inergatief met handen of voeten de grond overhoop halen, wroeten, baggeren
  4. overgankelijk opgraven of juist begraven

de dabbenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dab
21 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[3]