dabben
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
dabben | |
gedab |
- dab·ben
- [1] afgeleid van dab met het achtervoegsel -en
- [2-4] wellicht klanknabootsing [1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dabben |
dabde |
gedabd |
zwak -d | volledig |
dabben
- inergatief een dansbeweging maken waarin men het hoofd laat zakken terwijl de arm en elleboog opzij omhoog worden geworpen
- In 2016 was de koning even aan het dabben.
- inergatief (van paarden) met de voorpoten stampen
- inergatief met handen of voeten de grond overhoop halen, wroeten, baggeren
- overgankelijk opgraven of juist begraven
de dabben mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dab
- Het woord dabben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dabben" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ dabben op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be