• cu·lot·te
enkelvoud meervoud
naamwoord culotte culottes
verkleinwoord - -

de culottev / m

  1. (kleding) broek met pijpen die tot net onder de knie komen, zoals die vanaf het eind van de 16e tot het begin van de 19e eeuw door Europese mannen werden gedragen
     De aristocraten hulden zich in een culotte (broek tot net onder de knie).[3]
  2. (kleding) wijd vallende broekrok voor vrouwen met pijpen die tot onder de knie komen
     Weliswaar is de culotte, zoals de nieuwe broekrok wordt genoemd, net iets langer dan de klassieke Wassenaarse variant, maar sexy is natuurlijk anders.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. culotte op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Vrouwen in Parijs mogen officieel broek dragen” (4 februari 2013) op nu.nl  
  4.   Weblink bron
    Milou van Rossum
    “Goedkoop, seksloos en verguisd wordt…” (14 juni 2014) op nrc.nl