• cri·ti·ca·li·teit
  • afgeleid van criticaal met het achtervoegsel -iteit of waarschijnlijker van het Engelse 'criticality'
enkelvoud meervoud
naamwoord criticaliteit -
verkleinwoord - -

de criticaliteitv

  1. (natuurkunde) een omstandigheid waaronder voldoende neutronen voorhanden zijn om een kernreactie te onderhouden
    • Versteegh gaat ervan uit dat de criticaliteit na de explosie, die eenvoudigweg een gevolg was van de plotseling vrijkomende hitte en de vorming van damp- en gasbellen, onmiddellijk na de klap ook weer was beëindigd.[1]