• cri·sis·cel
enkelvoud meervoud
naamwoord crisiscel crisiscellen
verkleinwoord

de crisiscelv / m

  1. groep functionarissen die de leiding heeft bij de bestrijding van een ramp
    • Op Brussels Airport is intussen een crisiscel opgericht naar aanleiding van de crash. Twee groepen Nederlanders hadden immers om 11.50 uur via Londen in Brussel en Dusseldorf moeten aankomen. Volgens staatssecretaris voor Mobiliteit Etienne Schouppe gaat het om een groep van 24 passagiers en een andere groep van 38, via de agentschappen Kras en Stip. Er zouden geen Belgen bij het ongeluk betrokken zijn. [1] 
    • Residentie Mosselbank werd het ergst getroffen door de kraan. Op de website van de stad klinkt het dat de gemeentelijke crisiscel, in overleg met een bouwkundig ingenieur, besliste om de zevende, achtste en negende verdieping onbewoonbaar te verklaren. [2] 
83 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. Reformatorisch Dagblad 12-05-2010 Vliegramp Libië eist leven 61 Nederlanders
  2. De Standaard 28/12/2017 om 10:25 door edm Ongeval met torenkraan: ‘Geen kans op instortingsgevaar’
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be