corsage
- cor·sa·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘versiersel op bovenstuk van japon’ voor het eerst aangetroffen in 1849 [1]
- afgeleid van het Franse 'corsage' (met het achtervoegsel -age) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | corsage | corsages |
verkleinwoord |
de corsage v
- een bloemstukje dat ter hoogte van de borst op de kleding wordt gedragen
- Bij een bruiloft heeft de bruid een bruidsboeket en draagt de wederzijdse familie een corsage; de bruidegom heeft meestal een iets groter exemplaar.
- Het woord corsage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "corsage" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "corsage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ corsage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be