contrasteker
- Geluid: contrasteker (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɔntraˌstekər / (4 lettergrepen)
- con·tra·ste·ker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | contrasteker | contrastekers |
verkleinwoord | contrastekertje | contrastekertjes |
de contrasteker m
- (elektrotechniek) contacthuls waarin een stekker gestoken kan worden
- contrastekker (meer gangbare uitspraakvariant)
- De term "stekker" is altijd gangbaar geweest in het spraakgebruik, maar in vaktaal kreeg gedurende de tweede helft van de 20e eeuw "steker" de voorkeur. [1]
- Het woord 'contrasteker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Harry CohenHoe maakbaar is taal? : Normalisatie-instituut buigt zich over taalgebruik in: Onze Taal., jrg. 67 nr. 10 (oktober 1998), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 264