• con·tra·ste·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord contrasteker contrastekers
verkleinwoord contrastekertje contrastekertjes

de contrastekerm

  1. (elektrotechniek) contacthuls waarin een stekker gestoken kan worden
  • De term "stekker" is altijd gangbaar geweest in het spraakgebruik, maar in vaktaal kreeg gedurende de tweede helft van de 20e eeuw "steker" de voorkeur. [1]
  1.   Weblink bron
    Harry Cohen
    Hoe maakbaar is taal? : Normalisatie-instituut buigt zich over taalgebruik in: Onze Taal., jrg. 67 nr. 10 (oktober 1998), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 264