contagious
- Engels bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -ous
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
contagious | more contagious | most contagious |
contagious
- (diergeneeskunde), (medisch) aanstekelijk, besmettelijk
- «I have a cold and I'm still contagious.»
- Ik heb een verkoudheid en ik ben nog steeds besmettelijk.
- «I have a cold and I'm still contagious.»
- (diergeneeskunde), (medisch) infecterend, infectieus
- (figuurlijk) aanstekelijk, besmettelijk
- [1]: catching
- [2]: infectious
- anticontagiously
- anticontagiousness
- contagiosity
- contagiously
- contagiousness
- noncontagiously
- noncontagiousness
- uncontagiously
- [1]: contagious disease / contagious illness
besmettelijke ziekte
- [3]: contagious laughter
aanstekelijk gelach / besmettelijk gelach