• con·struc·ti·vis·me
  • In de betekenis van ‘kunstrichting die werkt met geometrische figuren’ voor het eerst aangetroffen in 1934 [1]
  • afgeleid van het Engelse constructive met het achtervoegsel -isme
enkelvoud meervoud
naamwoord constructivisme -
verkleinwoord - -

het constructivismeo

  1. (kunst) een kunststroming in Rusland in het begin van de 20e eeuw
  2. (wiskunde) (filosofie) stroming in de filosofie van de wiskunde, waarin slechts objecten waarvan een constructie kan worden aangegeven, erkend worden
  3. (filosofie) (psychologie) opvatting dat wat we beschouwen als de werkelijkheid (de werkelijkheidsopvatting) door middel van communicatie (door dialogen) wordt geconstrueerd