• con·serf
enkelvoud meervoud
naamwoord conserf conserven
verkleinwoord - -

het conserfo

  1. (farmacologie) geneeskrachtige stroop
     Gedurende het eerste beloop harer ongesteldheid had zij van tijd tot tijd wormen ontlast, waartegen haar de meest beproefde wormdrijvende middelen, onder anderen het conserf van Störck, op onderscheidene tijden waren voorgeschreven, zonder de ziekte merkelijk te verbeteren.[1]
  2. (voeding) in suiker ingelegde vruchten
      Men soupeert te half tien, bij dit maal gebruikt de heer Bilderdijk melk, en ik een weinig koud vleesch met conserf van vruchten in azijn, of saus van vleesch in den vorm van gelei; men gebruikt de olijven als agurkjes of groenten in het zuur.[2]
  1.   Weblink bron
    E.J. Thomassen a Thuessink
    Waarnemingen, omtrent het gebruik van de radix artemisiae vulgaris, of gewonen bijvoet, in de epilepsie. in: Vaderlandsche Letteroefeningen., jrg. 66 deel 2 (1826), G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Amsterdam, p. 306/307
  2.   Weblink bron
    Robert Southey (citaat)
    Bilderdijk in het buitenland beoordeeld. in: De Tijdspiegel., jrg. 9 deel 1 nr. 5 (mei 1852), K. Fuhri, Den Haag, p. 381