• con·nec·ti·vi·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord connectiviteit
verkleinwoord

de connectiviteitv

  1. de mate waarin iets of iemand verbonden is of kan zijn met anderen
     De connectiviteit met de rest van de wereld, die op een hoog niveau staat dankzij de hub-functie van Schiphol, is belangrijk voor onze open economie."[1]
     "Er kunnen geen burgers en bedrijven worden achtergelaten en verstoken blijven van wat inmiddels een basisbehoefte is voor deelname aan de economie en maatschappij", staat in het Actieplan Digitale Connectiviteit dat het kabinet vandaag presenteert.[2]
  1.   Weblink bron
    Heleen Ekker
    “Beperkte krimp luchtvaart schaadt economie niet” (18-07-2019), NOS
  2.   Weblink bron “De traagste internetverbindingen zijn over vijf jaar verleden tijd” (03-07-2018), NOS