• IPA: /kon.ˈflaː.rɛ/
  • con·fla·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
conflāre conflo conflāvi conflātum
eerste vervoeging volledig

conflare

  1. het vuur aansteken
  2. aanwakkeren (van vuur, hartstocht)
  3. samensmelten, samenvoegen
  4. zuiveren