• con·duc·tri·ce
enkelvoud meervoud
naamwoord conductrice conductrices
verkleinwoord conductricetje conductricetjes

de conductricev

99 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]


  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   conducteur     le conducteur     conducteurs     les conducteurs  
vrouwelijk   conductrice     la conductrice     conductrices     les conductrices  

conductrice v

  1. (bedrijfskunde), (beroep) bestuurster, vrouwelijke leidinggevende
  2. (transport), (beroep) vrouwelijke chauffeur, machiniste