• con·cer·ti·no
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘klein concert’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord concertino concertino's
verkleinwoord - -

het concertinoo [3]

  1. (muziek) klein concert, instrumentaal muziekstuk
  2. kleine groep van instrumenten of hun bespelers die in een concerto grosso solistisch optreedt tegenover het grotere orkest


  • con·cer·ti·no
enkelvoud meervoud
concertino concertinos

concertino m

  1. (muziek), (beroep) concertmeester