communaal
- com·mu·naal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aan een groep gemeenschappelijk toebehorend’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- afgeleid van het Franse communal (met het voorvoegsel com- en met het achtervoegsel -aal) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | communaal | communaler | communaalst |
verbogen | communale | communalere | communaalste |
partitief | communaals | communalers | - |
communaal [3]
- Het woord communaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "communaal" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "communaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ communaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be