coïncideren
- Geluid: coïncideren (hulp, bestand)
- co·in·ci·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
coïncideren |
coïncideerde |
gecoïncideerd |
zwak -d | volledig |
coïncideren
- absoluut samenvallen in ruimte of tijd
- Zijn aftreden coïncideerde met het optreden van een zware aardbeving.
- overgankelijk het samenvallen in ruimte of tijd vaststellen
- Samen vormen deze oscilloscopen - ongeacht hun plaats op de aarde - één grote detector doordat de signalen gecoïncideerd kunnen worden.
1. samenvallen in ruimte of tijd
- Het woord coïncideren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.