• kol·li·de·re
  • Afkomstig van het Latijnse werkwoord collidere.
  • Noors werkwoord met het voorvoegsel kol- en met het achtervoegsel -ere.
Naar frequentie 47335
vervoeging
onbepaalde wijs kollidere
tegenwoordige tijd kolliderer
verleden tijd kolliderte
voltooid
deelwoord
kollidert
onvoltooid
deelwoord
kolliderende
lijdende vorm kollideres
gebiedende wijs kollider
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

kollidere

  1. onovergankelijk botsen, collideren, in aanvaring komen, in botsing komen
  2. onovergankelijk elkaar overlappen, samenvallen, coïncideren
  3. onovergankelijk in strijd komen, in conflict komen



  • kol·li·de·re
  • Afkomstig van het Latijnse werkwoord collidere.
  • Noors werkwoord met het voorvoegsel kol- en met het achtervoegsel -ere.
vervoeging
onbepaalde wijs kollidere
kollidera
tegenwoordige tijd kolliderer
verleden tijd kolliderte
voltooid
deelwoord
kollidert
onvoltooid
deelwoord
kolliderande
lijdende vorm kolliderast
gebiedende wijs kollider
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

kollidere

  1. onovergankelijk botsen, collideren, in aanvaring komen, in botsing komen
    «Dei to toga kolliderte i nærleiken av Badarwas i India.»
    De twee treinen botsten in de nabijheid van Badarwas in India.
  2. onovergankelijk elkaar overlappen, samenvallen, coïncideren
  3. onovergankelijk in strijd komen, in conflict komen