• ci·ne·fiel
  • afgeleid van het Griekse 'kineō' [ik beweeg] of van cinema met het achtervoegsel -fiel
enkelvoud meervoud
naamwoord cinefiel cinefielen
verkleinwoord - -

de cinefielm

  1. iemand die veel van films houdt
stellend
onverbogen cinefiel
verbogen cinefiele

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

cinefiel

  1. van films houdend
69 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be