• ci·ne·as·te
  • afleiding van cineast met het achtervoegsel -e
enkelvoud meervoud
naamwoord cineaste cineastes
verkleinwoord

de cineastev

  1. (media) (beroep) maakster van films
    • Tussen de filmpjes onder meer een voorlichtingsfilm van de KLPD, maar ook een heuse korte film: Suikertrip. Zelf schrijft Kevin ook. Zo werkte hij mee aan de korte ‘no budget’-film Jason, die begin dit jaar in première ging en die hij met de jonge cineaste Isabelle Renate la Poutré maakte. [1] 
    • De video riep direct na de publicatie eerder deze maand ook al protest op, omdat er opnamen inzaten van het aansteken van de olympische vlam tijdens de Olympische Spelen in Berlijn in 1936. Daarvan was Adolf Hitler de gastheer en de beelden waren geschoten door zijn favoriete cineaste, Leni Riefenstahl. [2] 
83 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]