• ci·ao
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: afscheidsgroet’ voor het eerst aangetroffen in 1991 [1]
  • van Italiaans ciao [2]

ciao!

  1. afscheidsgroet: dag!
74 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]


ciao!

  1. hallo!, hoi!
  2. dag!