Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chris·ten·hond
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord christenhond christenhonden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

christenhond m [2]

  1. (pejoratief) (religie) scheldwoord voor iemand die een christelijk geloof aanhangt
     Soms krijgen Joden zo’n christenhond als Gert-Jan Segers op bezoek, die komt vertellen dat hij alles wil doen tegen het antisemitisme.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. christenhond op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “De journalistiek als misleidingsindustrie” (29/06/2019), HP de Tijd