choker
- cho·ker
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘sjaaltje gedragen in open boord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
- Naamwoord van handeling van choken met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | choker | chokers |
verkleinwoord | chokertje | chokertjes |
de choker m
- (kleding) zijden sjaaltje gedragen in de open boord van een overhemd
- (kleding) een halsversiering in de vorm van een lint of halsband die strak om de hals (van een vrouw) gedragen kan worden
- ▸ Vorig jaar herfst droeg ze op Sint-Michiel een paarlen choker, en de volgende dag had iedere edelvrouw haar hals ingesnoerd met parels of andere edelstenen. Tegen kerst droegen zelfs de meisjes in de dorpen chokers van kralen of linten, of van welk materiaal ze ook maar konden vinden om met de mode mee te doen.[3]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord choker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "choker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ choker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477