[2] choker
  • cho·ker
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘sjaaltje gedragen in open boord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
  • Naamwoord van handeling van choken met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord choker chokers
verkleinwoord chokertje chokertjes

de chokerm

  1. (kleding) zijden sjaaltje gedragen in de open boord van een overhemd
  2. (kleding) een halsversiering in de vorm van een lint of halsband die strak om de hals (van een vrouw) gedragen kan worden
     Vorig jaar herfst droeg ze op Sint-Michiel een paarlen choker, en de volgende dag had iedere edelvrouw haar hals ingesnoerd met parels of andere edelstenen. Tegen kerst droegen zelfs de meisjes in de dorpen chokers van kralen of linten, of van welk materiaal ze ook maar konden vinden om met de mode mee te doen.[3]