Nederlands

 
Een Duits chocoladekoekje.
Uitspraak
Woordafbreking
  • cho·co·la·de·koek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord chocoladekoek chocoladekoeken
verkleinwoord chocoladekoekje chocoladekoekjes

Zelfstandig naamwoord

de chocoladekoekm

  1. (kookkunst) zoete lekkernij van dubbel gebakken deeg, met chocola in het deeg of als aparte laag
     Neem toch, vervolgde zij, mij een schoteltje en een mes toeschuivend. Het is chocoladekoek, wij bakken hier altijd alles zelf, rommel van de banketbakker komt bij ons niet in huis.[2]
Opmerkingen
  • Een exemplaar van deze lekkernij dat iemand kan opeten wordt meestal met het verkleinwoord "chocoladekoekje" aangeduid, terwijl "chocoladekoek" wordt gebruikt om het type gebak aan te duiden.

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Boris Robazki
    “Waarom ik niet krankzinnig ben.” (1929), H.P. Leopold, Den Haag, p. 166