• chip·pie
enkelvoud meervoud
naamwoord chippie chippies
verkleinwoord

de chippiev / m

  1. (voeding) dun aardappelschijfje, gebakken in vet of olie gebruikt als snack
     Het belooft dus zwaar te worden. Maar hoe pakken de plannen uit voor jou en mij? Met een chippie en een colaatje keken student Damian, zzp'er Luuk en starter op de woningmarkt Nick naar de Troonrede.[2]
     Goed, mag ik u dan nu een chippie aanbieden?[3]
  2. (telecommunicatie) Antiliaans-Nederlands: simkaart voor een mobiele telefoon
  1. chippie op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Chips, cola en de Troonrede” (17-09-2013), NOS
  3.   Weblink bron “Chips!” (21/05/2010), HP de Tijd