[2] chiasma
  • chi·as·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord chiasma chiasma's
verkleinwoord

het chiasmao

  1. kruising, kruispunt
  2. (anatomie) chiasma opticum: vezelkruising van de oogzenuw
  3. (biologie) kruising van chromosomen waardoor crossing-over ontstaat
  4. (letterkunde) stijlfiguur die bestaat uit een herhaling met een omkering
42 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[2]