chauffeurspet
- chauf·feurs·pet
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chauffeurspet | chauffeurspetten |
verkleinwoord | chauffeurspetje | chauffeurspetjes |
- (kleding) hoofddeksel dat hoort bij het uniform van iemand die als beroep heeft een voertuig te besturen
- ▸ 'Is deze voor de rit naar hotel Starkenborgh?' De verweerde kop met de chauffeurspet draaide haar kant op.[1]
- ▸ Burgemeester Peter den Oudsten van Enschede zette woensdag de chauffeurspet op om als bestuurder van de dienstauto zijn eigen chauffeur Frank Nijhuis naar een afscheidsbijeenkomst te rijden.[2]
- Het woord 'chauffeurspet' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron Marthy Rothe“Een burgemeester met twee petten” (9-03-2007), Tubantia