charitas
  • cha·ri·tas
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord charitas
verkleinwoord

de charitasv

  1. liefde en zorg voor de noodlijdende medemens
     Dat zegt Hein van der Loo, directeur van de afdeling Instituten en charitas van ABN Amro. Het eerste project van deze samenwerking tussen bank en kerken is de Utrechtse Domkerk.[2]
     „Thuis in Slowakije is geen geld en geen charitas”, zegt een van de mannen. „We moeten wel iets.” Even later beweert hij met de hand op z’n hart dat’ie nooit puppies zou verkopen.[3]
75 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]
  1. charitas op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “ABN Amro helpt kerken” (15 nov. 2013), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “Hoe dinsdag opnieuw puppydealers tegen de lamp lopen in Enschede: ‘Psssst! Puppy kopen?’” (28-09-2016), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be