chaperonneren
- cha·pe·ron·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een dame begeleiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- afgeleid van het Franse chaperonner (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
chaperonneren |
chaperonneerde |
gechaperonneerd |
zwak -d | volledig |
chaperonneren [4]
- overgankelijk (een (jonge) dame) begeleiden (teneinde controle over haar gedrag te kunnen uitoefenen dan wel haar te beschermen)
- Ze had wel een idee waarom het niet verstandig was, maar ze had geen zin om zich te laten chaperonneren.[5]
- Het woord chaperonneren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "chaperonneren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ chaperonneren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ R. Launspach 1953, 2011