• ce·te·ra
enkelvoud meervoud
naamwoord - cetera
verkleinwoord - -

[A] de ceteramv

  1. de overige dingen, het overige
    • Behalve logement, tafel en cetera, zal het honorarium van ƒ 200 tot ƒ 400 zijn. [1]
 
2. Corsicaans snaarinstrument
enkelvoud meervoud
naamwoord cetera cetera's
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als vrouwelijk zelfstandig naamwoord.

[B] de ceterav

  1. (muziekinstrument) Corsicaans snaarinstrument
    • Dankzij onderzoek en restauratie door muzikanten, werden traditionele instrumenten herontdekt, zoals de 'cetera' (een mandoline met zestien snaren die niet meer werd gebruikt sinds de jaren dertig), (…) [2]


cētera

  1. nominatief vrouwelijk enkelvoud van cēterus
  2. vocatief vrouwelijk enkelvoud van cēterus
  3. nominatief onzijdig meervoud van cēterus
  4. vocatief onzijdig meervoud van cēterus
  5. accusatief onzijdig meervoud van cēterus

cēterā

  1. ablatief vrouwelijk enkelvoud van cēterus