Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cel·dood
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord celdood celdoden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de celdoodm

  1. (biologie) het sterven van een cel
    • Op het moment dat de muizen werden gedwongen wakker te blijven schakelden de genen die betrokken zijn bij celdood en stress in. [1] 
    • De wetenschapper kreeg in 2002 de met anderen gedeelde Nobelprijs voor Geneeskunde voor hun ontdekkingen bij onderzoek naar de ontwikkeling van organismen, onder meer de ontdekking bij een worm van wat de ’geprogrammeerde celdood’ wordt genoemd. [2] 
    • Uiteindelijk zullen de zenuwcellen afsterven. Die massale celdood wordt gelinkt aan dementie. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen