• ca·te·go·risch
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onvoorwaardelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
  • Van het Franse catégorique, van het Latijnse categoricus met het achtervoegsel -isch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen categorisch categorischer
verbogen categorische categorischere
partitief categorisch categorischers -

categorisch

  1. betrekking hebbend op een indeling in categorieën
    • De categorische indeling van WikiWoordenboek heeft tot doel de informatie op meer dan een wijze toegankelijk en terugvindbaar te maken. 
  2. in alle toonaarden, met klem
    • Daarop volgde een categorische ontkenning. 
     Of een van de buren die zowel verbaasd als verwijtend keken omdat ze wel in de supermarkt liep maar categorisch weigerde om met degenen die naast haar woonden contact te zoeken.[2]

categorisch

  1. op categorische wijze
97 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]