catamaran van Stena Line bij Hoek van Holland
 
catamaran zeilboot
  • ca·ta·ma·ran
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘dubbelboot’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • uit het Ceylonees [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord catamaran catamarans
verkleinwoord

de catamaranm [3]

  1. vaartuig met twee drijvende delen (de rompen), die boven de waterlijn parallel aan elkaar gemonteerd zijn
    • De trend onverwachte vragen te stellen tijdens een sollicitatie is nu ook overgewaaid naar Nederland. Zo solliciteerde Ernest Claassen (47) ooit (zonder succes) intern bij een nieuwszender. Daar vroegen ze hem: „Als je een boot was, wat voor boot zou je dan zijn?” Claassen koos voor een catamaran, omdat het bij uitstek een ‘samenwerkingsboot’ is en hij in de beoogde functie veel zou moeten samenwerken. Toen Van-Nhi Nguyen (20) solliciteerde bij een adviesbureau voor studenten, moest ze een variant op de Google-vraag beantwoorden: ‘Hoeveel pingpongballen denk je dat er in ons kantoor passen?’ Om tot een antwoord te komen, liep ze de kamer rond om de ruimte op te meten. Of deze aanpak de doorslag gaf weet ze niet, maar ze werd wel aangenomen.[4] 
    • De schuchtere puber zit aan tafel met de even oude zoons van mijn vriendin, goed gebekte jongens die zomers zeilinstructie geven op hun eigen catamaran. Innocent gaat niet mee, want hoewel zijn gastouders elk jaar een privéleraar in huis haalden om hem les te geven, kan hij nog steeds niet zwemmen.[5]  
96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[6]