casar
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
caso | casava | casat |
1e vervoeging | volledig |
casar
- ca·sar
casar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
casar |
casaba |
casado |
volledig |
- onovergankelijk (~ con) samengaan met, overeenstemmen met
- overgankelijk trouwen
- uithuwelijken
- verbinden, samenvoegen
- (juridisch) casseren, vernietigen (van vonnis)