• ca·renz·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord carenzdag carenzdagen
verkleinwoord

de carenzdagm

  1. (economie) de eerste dag dat een werknemer, onder het arbeidersstatuut, ziek werd en thuis bleef
     Na meer dan een dag onderhandelen heeft minister van Werk Monica De Coninck (SP.A) een compromisvoorstel uitgewerkt over de harmonisering van het statuut van arbeiders en bedienden. Er komt een eengemaakte opzegtermijn en de carenzdag wordt onder voorwaarden afgeschaft.[2]
     ‘De ABVV nam in detail kennis van het regeringscompromis’, klinkt het dinsdag na afloop van het federaal bureau van de vakbond. De bond ziet positieve elementen in het compromis - het eengemaakte statuut en de afschaffing van de carenzdag - maar is niet onverdeeld gelukkig.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Monica De Coninck
    “Voorstel zonder carenzdag en met eengemaakte opzegtermijn” (05/07/2013), De Standaard
  3.   Weblink bron
    rdc
    “ABVV blijft 'uiterst waakzaam'” (09/07/2013), De Standaard