burgemeestersvrouw
- bur·ge·mees·ters·vrouw
- samenstelling van burgemeester zn en vrouw zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burgemeestersvrouw | burgemeestersvrouwen |
verkleinwoord |
de burgemeestersvrouw v
- de echtgenote van een burgemeester
- ▸ 'Ons nichtje heeft besloten hier voorlopig te blijven,'zei de burgemeestersvrouw.[2]
- ▸ De leider van het kartel werd eerder al gearresteerd en heeft inmiddels bekend dat hij de burgemeester heeft omgekocht. Volgens hem is echter niet hij, maar de burgemeestersvrouw de leider van de criminele bende.[3]
- Het woord burgemeestersvrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Carla de Jong“Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
- ↑ Weblink bron “Mexicaanse burgemeester op de vlucht” (23-10-2014), NOS