bureaucratietaal
- bu·reau·cra·tie·taal
- samenstelling van bureaucratie zn en taal zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bureaucratietaal | |
verkleinwoord |
- (nodeloos) deftig, formeel, ambtelijk jargon dat door het (gewone) publiek niet of slecht begrepen wordt
- ▸ Hij had er bovendien zelf plezier in om deze Koerd-Affe een bijna onbegrijpelijke bureaucratietaal te horen spreken terwijl hij tegelijkertijd een soort krachtige mannelijkheid probeerde uit te stralen.[1]
- Het woord 'bureaucratietaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149