• bui·ten·wip·per
  • Samenstellende afleiding van buiten en de stam van wippen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenwipper buitenwippers
verkleinwoord buitenwippertje buitenwippertjes

de buitenwipperm

  1. (beroep) iemand die hinderlijke personen weert uit een uitgaansgelegenheid
    • Als kind of als discoganger gedraag je je vanzelf een stuk gedisciplineerder bij een deftige onthaalmoeder of tegenover een ernstige buitenwipper', dunkt me.[1] 
53 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Rascha Peper NRC 21 juni 2004
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be