buitensluiting
- bui·ten·slui·ting
- naamwoord van handeling van buitensluiten met het achtervoegsel -ing [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitensluiting | buitensluitingen |
verkleinwoord |
de buitensluiting v
- het zorgen dat iets of iemand niet binnen kan komen
- ▸ Wie, met buitensluiting van alle daglicht, twee eenpersoons matrassen in de etalage had staan, en in de kelder een magazijn voor nog drie of vier had ingericht, noemde zijn nering Het Beddenpaleis.[3]
- ▸ Vier op de tien zegt tegen NOS op 3 dat ze inderdaad wangedrag meemaken, zoals een conflict met hun promotor, pesten of buitensluiting. Maar ze noemen ook voorbeelden van racisme, seksisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag.[4]
- deel van een windmolen
- [1] exclusie
- Het woord buitensluiting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ buitensluiting op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “'Een dictator als promotor': ombudsman moet jonge wetenschapper helpen” (13-07-2021), NOS