• bui·ten·hou·den

buitenhouden

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
buitenhouden
hield buiten
buitengehouden
klasse 7 volledig
  1. zorgen dat iets of iemand niet naar binnen komt
     "Zeker nu het virus zich toch weer verspreidt, is interlandvoetbal niet verstandig, zeker vriendschappelijk niet. Al begrijp ik het wel, hoor. Een bondscoach wil ook met zijn spelers werken. Maar hoewel ook hier geen sprake is van een echte bubbel, kun je door bepaalde maatregelen het virus wel enigszins buitenhouden. Als ze weggaan wordt de controle natuurlijk een stuk minder."[1]
     De tests gingen niet van een leien dakje. De eerste keer was er een probleem met de mobiele draagraket. Een systeem dat ventilatoren gebruikt om schadelijke gassen buiten te houden werkte niet naar behoren. De tweede keer ging het mis omdat medewerkers een ventiel niet hadden opengedraaid.[2]


  1.   Weblink bron “Ajax verklaart positieve coronatesten door fout in laboratorium” (Vrijdag 6 november 2020), NOS
  2.   Weblink bron “NASA is klaar met uitvoeren van tests met maanraket” (27 juni 2022), NU.nl