• buik·streek
enkelvoud meervoud
naamwoord buikstreek buikstreken
verkleinwoord

de buikstreekv / m

  1. (anatomie) deel van de voorzijde van het lichaam tussen borstbeen en schaambeen
     In het ziekenhuis bleek dat hij tien steekwonden had opgelopen, in de buikstreek, ter hoogte van de hals, in het rechterbovenbeen en in de armen. Vanwege de ernst van zijn verwondingen kon de politie maar kort met hem spreken.[2]
     Meer begrip voor deze mensen zou hen helpen, vindt Van Rossum. "Uit onderzoek blijkt dat dikke mensen die zich gediscrimineerd voelen vanwege hun gewicht, een hoger cortisolgehalte hebben. Dat geeft snacktrek en stuurt dat vet rechtstreeks richting de buikstreek. Dus als dat stigma minder wordt, help je dikke mensen echt."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Belgische buschauffeur in kritieke toestand na aanval bij station” (Vrijdag 10 januari 2020, 11:07), NOS
  3.   Weblink bron
    Marloes Elings
    “Dikke vrouwen komen in opstand tegen stigma” (Woensdag 14 februari 2018, 11:45), NOS