• ab·do·men
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderbuik’ voor het eerst aangetroffen in 1661 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abdomen abdomens
verkleinwoord

het abdomeno

  1. (anatomie) onderbuik
  2. (zoötomie) achterlijf van een insect
59 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]


  • ab·do·men
enkelvoud meervoud
abdomen abdómenes

abdomen m

  1. (anatomie) onderbuik, buikholte


  • IPA: /apdɔmɛn/
  • ab·do·men
  • Leenwoord uit het Latijn.

abdomen monbezield

  1. (anatomie) onderbuik, abdomen
  2. (zoötomie) achterlijf, abdomen
  1. břicho o
  2. zadeček monbezield


abdomen g

  1. (anatomie) onderbuik
  2. (zoötomie) achterlijf van een insect