• brug·jaar
enkelvoud meervoud
naamwoord brugjaar brugjaren
verkleinwoord

het brugjaaro

  1. (onderwijs) (Nederland) beginjaar van de middelbare school waarin leerlingen die later naar verschillende onderwijstypen gaan nog bij elkaar in de klas zitten
    • Ik besprak op school in het fietsenhok met al mijn klasgenoten uit het tweede brugjaar welke leerlingen van vrouwelijke kunne én leraressen met behulp van deze wonderbril onderwerp van ‘studie’ zouden kunnen worden. [2] 
  2. overbruggingsjaar in het algemeen
    • Vlaanderen deed tot nu moeilijk omdat studenten in Nederland een masterdiploma psychologie kunnen behalen na vier jaar studie, terwijl je voor een Vlaams diploma psychologie vijf jaar moet studeren. Het Nederlands diploma psychologie wordt volgens het akkoord gelijkgesteld met het Vlaamse diploma arbeidspsychologie. 'Iemand met een Nederlands diploma kan meteen aan de slag in jobs waarvoor een master arbeidspsychologie, een master psychologie of een master tout court wordt gevraagd', zegt minister Frank Vandenbroucke. Als die Nederlandse student een master klinische psychologie wil behalen, moet hij wel een brugjaar met een stage volgen. [3] 
    • Het brugjaar vormt een flinke hindernis, de slaagkansen ervan zijn niet al te groot. [4] 
92 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]