bromfietscertificaat

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brom·fiets·cer·ti·fi·caat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bromfietscertificaat bromfietscertificaten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bromfietscertificaato

  1. (verkeer) een bewijs dat je een brommer of gelijkgesteld voertuig mag besturen, heeft tegenwoordig rijbewijs categorie-AM
    • Onderdeel daarvan is dat iedereen die na die datum zestien jaar wordt en brommer of snorfiets wil rijden, eerst een theorie-examen moet doen om zo een bromfietscertificaat te behalen. De (gesubsidieerde) cursussen worden zoveel mogelijk op of vanuit scholen gegeven. Hiertoe zijn bijna driehonderd bromfietsinstructeurs opgeleid. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) verwacht jaarlijks zo'n 70.000 kandidaten.[1] 
    • De scholieren zijn om verschillende redenen begonnen met de cursus. “Ik heb mijn brommer al sinds april, maar ik kan echt helemaal niet rijden”, zegt Sanne. “Bovendien wil de regering een bromfietscertificaat verplicht gaan stellen per 1 januari 1994. Dan wordt de cursus vast veel duurder en wij hebben hem dan lekker al.” Lodewijk doet mee voor de korting op de verzekeringspremie, die voor brommers met versnellingen al gauw vijfhonderd gulden per jaar kost. Maarten kent drie jongens die aan een ongeval een lichte handicap hebben overgehouden. “Een van hen sleept met zijn been. Dat gaat nooit meer over. Hij rijdt nu weer net zo hard als voor het ongeluk.” Maarten zelf rijdt als het even kan 75 kilometer per uur. Hij wil niet langzamer rijden. “De politie pakt toch pas bij tachtig kilometer je brommer af.”[2]  
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC 23 april 1996
  2. NRC 11 februari 1993